Haar moeder vond haar broer en vervolgens vond zij het zakje, opgerold in een krant en gepropt in een plunjezak met hockeyspullen en 7000 dollar verpakt in elastiekjes.
Op de uitvaart spraken we niet met elkaar, maar later een bericht van een onbekend nummer waarin stond: “He, Charlie’s zus hier. Kun je me helpen? Er loopt nog iets ter grootte van ongeveer een honkbal.” Ik zei dat ik het niet helemaal zeker wist, maar ja, ik kon waarschijnlijk wel iemand bellen.
Ik kende een gast uit Wisconsin, we woonden in hetzelfde studentenhuis. Mijn twee semesters waren een totale aanfluiting en hij maakte deel uit van het probleem. Had ‘m in tijden niet meer gesproken.
Maar Wayne van Winnetka nam al op na één keer overgaan. Ik legde de situatie uit en hij zei dat-ie geïnteresseerd was, maar dat we wel naar hem moesten komen. We maakten een afspraak voor woensdag, bij een Mexicaans restaurant, een kilometer van de snelweg. Hij werkte voor z’n vaders rederij, in het westen van de stad.
‘Op het moment heb ik geen baan,’ zei ze, ‘maar we kunnen het delen. Ik ben blij dat we het kunnen afronden, kom niet eens in de verleiding.’ Maar het was zo godverdomme droevig in haar huis. Ze hoorde alles nog, ze moest er gewoon even van loskomen.
Ze zei dat ze wou meekomen.
We vertrokken heel vroeg. We gingen van St. Paul naar Cicero in mijn Chevrolet zonder radio. Op de achterbank lag een boombox die op batterijen werkte. We draaiden 1999 en Led Zeppelin III op de wiebelende tapedeck, maar toch zong ze de harmonieën.
De overhandiging was gemakkelijk. Mijn maat zag er hetzelfde uit, alleen wat zwaarder geworden. En het geld tellen voor z’n neus leek me een stom idee, dit was geen film.
Het ging allemaal heel snel. Wayne stapte in z’n auto en reed de zonsondergang tegemoet, sloeg links af en zij draaide zich naar mij en zei:
‘Ik ben nog nooit in Chicago geweest. Ik heb morgen toch niet te doen. Misschien kunnen we vanavond hier blijven en onszelf verliezen in het glas en licht.’
We namen een kamer in de High End. Michigan Avenue, ik zie je nog steeds voor me. We kochten allebei een tandenborstel in Walgreens.
We dronken in de bars, we aten ergens Italiaans en zij stond op de stoep, sigaretten te bietsen van het tegemoet komend verkeer.
Ik voelde God in de gebouwen. Het licht van de wolkenkrabbers weerspiegelend in de rivier. En vier jaar leek ineens niet meer zo’n groot verschil.
We wilden allebei dezelfde dingen.
We zoenden op de hoek, we zoenden in de gangen, we frommelden met kleren.
We willen allemaal dezelfde dingen.
En toen was het morgen.
Met een kater reden we terug en de hele weg naar Eau Claire speelde ze met haar haar.
We naderden St. Paul en ze was aan het snikken.
Wees de eerste om te reageren
Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.